Nieuws

Beurtvaart met de oude tjalken was slecht betaald beroep

FVEN
EOC

Sietze Altena woont in Makkum bij zijn dochter aan de Krommesloot, een vergeten grachtje met slaperige huisjes, ver van het luidkeelse gedoe van de frisse jachteigenaren in de haven. Hij is bijna tachtig en “rustend schipper”, zoals hij zelf zegt. In 1912 kocht hij met financiële steun van zijn vader een goed houten beurtscheepje, een tjalk voor zevenhonderd gulden.

Vijf jaar later kocht hij De Jonge Pieter, een ijzeren tjalk. Hij was niet een van de behoudenden, die meenden ,dat een schip van hout moest wezen, omdat God het ijzer had gemaakt om te zinken. Met De Jonge Pieter heeft hij tot 1947 gevaren. Van 1912 tot 1947, dat is 35 jaar op een eigen schip. Toen hij twaalf was, voer hij al bij vader Wiebren, die bij oude schippers nog naam had als hardzeiler.

Vijftig jaar in de beurtvaart. In Makkum, het stille komdorp onder de Friese zeedijk, vanouds industrieplaats, maar nu het domein van de vissers en scheepsbouwers, is dit schippersleven tot rust gekomen. Er zijn er hier meer zo. Op de leugenbank aan de haven zitten de oude vissers en beurtschippers en kijken naar het jongebroed, dat op de zwarte kottertjes netten uithangt en dekken schrobt.

Lees hier het uitgebreide artikel uit de Volkskrant van zaterdag 22 augustus 1964

Afbeeldingen: stichting Ald Makkum. Openingsfoto: de Jonge Pieter na verlenging. Het kreeg daarna de bijnaam de Lange Pieter.