Hoog aan de wind: een onderzoek
Carolus Poldervaart schreef kortgeleden een artikel over hoe je kunt berekenen hoe hoog je aan de wind vaart met je klassieke platbodem. Hij deed een onderzoekje, dat we deze week in de Scheepspost publiceren.
“Ons schip is de Vrouwe Elisabeth. Een zeilklipper van 26 meter. Ze is geen winnaar, zeilt niet hoog bij de wind en is minder snel dan de meeste platbodems van dezelfde lengte. Dat hoeft niet helemaal aan haar te liggen. Ik wil best hard gaan, maar ik ben niet fanatiek en hoef niet zo nodig te winnen. Mijn vrouw en ik zeilen meestal samen en we doen sowieso aan weinig wedstrijden mee. Ik start rustig een half uur te laat om lekker de ruimte te hebben. Eens wonnen we de Bietentocht. Jawel, de eerste. Apetrots! Er waren nog maar weinig deelnemers en er was veel wind. Wij zeilden alle trajecten en de andere deelnemers motorden sommige stukken. We wonnen dus niet op snelheid.”
Minder dan 45° aan de wind?
De negen jaren na die eerste keer deden we ook mee met de Bietentocht en tijdens de borrels na een mooie zeildag ging het regelmatig over hoe hoog we wel niet lopen. De ene schipper nog hoger dan de andere, inclusief verlijeren. Behouden koers dus. Zelfs na pas één borreltje tikte er al een de 40° aan. Met slechter dan 45° doe je niet mee. En ik hield mij dus wijselijk op de vlakte want wij zeilen niet hoog. We zeilen zelfs knap laag, vergeleken met die anderen, maar wel heerlijk!
Maar soms steekt het toch een beetje. Zeker nu we nieuwe voorzeilen en nieuwe zwaarden hebben. Wat doe ik verkeerd? Hoe hoog lopen die anderen nou echt? Overdrijven ze?
Een paar zomers geleden had ik in Lemmer een babbeltje met een charterschipper. Hij zeilde best hoog, haalde nu toch wel de 45°, zeker nu hij net een paar nieuwe zeilen had, zei hij. De volgende dag volgde ik hem op Marine Traffic. Die 45 haalde hij niet. De 50 ook niet. Ik besloot tracks te gaan verzamelen van opkruisende platbodems. Particulier en charter. En natuurlijk ook van een paar Bietentocht-bollebozen.
De verzameling heb ik opgebouwd door simpelweg aan het eind van de dag op Marine Traffic (MT) te bekijken welke schepen in bovenwindse havens waren aangekomen. Track opgevraagd en als er een stel mooie slagen gemaakt waren een schermfoto gemaakt. Ik hield bij wanneer belangrijke wedstrijden gezeild werden zodat ik in de avond van een wedstrijddag een stel fanatieke tracks kon oogsten. Marine Traffic is OK met het gebruik dat ik voor dit artikel van ze heb gemaakt mits ik hun website noem: www.marinetraffic.com.
61 tracks
Ik heb een stuk of tachtig tracks waarvan ik er 61 gebruikt heb voor mijn onderzoekje. Voor de tracks heb ik de volgende overwegingen en uitgangspunten gehanteerd:
- De echte hoogte aan de wind is de hoek tussen de ware windrichting en de voorliggende koers van het schip. Dus de hoek tussen wind en scheepsas.
- schepen van 20 tot 40 meter, bij allerlei windsnelheden en niet op stromend water;
- alleen de koers over de grond (COG); geen gegevens over voorliggende koers en verlijeren;
- een track moet meerdere wendingen hebben om mee te doen;
- de hoeken tussen de slagen zijn gemeten op scherm en gemiddeld voor die track;
- elke gemeten hoek representeert een slag over stuurboord en een slag over bakboord. In werkelijkheid kan een schip over de ene boeg beter zeilen dan over de andere;
- de feitelijke windrichting blijft op het scherm natuurlijk onbekend;
- zeer afwijkende hoeken zijn niet meegeteld;
- een overstag kan ingegeven worden door een verandering van windrichting; meting van meerdere wendingen compenseert zo’n eventuele verstoring;
- hoogteverlies bij het overstag mag geen invloed hebben op de prestatie;
- de kaartprojectie op het scherm is in voldoende mate gelijk aan de 1810.
Het merendeel van de schepen zit dus ergens tussen de 55° en 65°. Geen enkel schip uit de reeks doet het beter dan 45° en we mogen stellen dat je het prima doet als je tussen de 45 en de 50 zit. Natuurlijk toch wel interessant wie er dan in die kopgroep zitten. In willekeurige volgorde zijn dat de Willy, Breesant, Broedertrouw, Eendracht en Willem Jacob. Tussen de niet gebruikte tracks zitten ook een paar moderne jachten. Die zitten wél netjes op 45°, of doen het nog iets beter.
Lekker zeilen blijft hoofdzaak
Elk track is natuurlijk een momentopname. Hetzelfde schip kan het een dag later of met een andere bemanning beter of slechter doen. Het zwaard zit er goed of slecht in of misschien wel te dicht bij de bodem. De hoeveelheid zeil! En een schipper kan ook besluiten om lager maar wel sneller te zeilen. Etc, etc,. Het wetenschappelijk niveau van mijn onderzoek moet zondermeer als laag danwel afwezig worden bestempeld. Maar het geeft een goede indicatie.
Een beter beeld zou verkregen worden indien de gegevens gesorteerd zouden kunnen worden op scheepslengte, vaargebied, golfhoogte, windcondities, goedgemaakte snelheid etc. Dan zijn er direct ook veel meer tracks nodig en een lange adem. En je moet je dan afvragen welk doel je daarmee wilt bereiken. Mijn doel is bereikt. De Vrouwe Elisabeth, gecombineerd met haar bemanning, blijkt een middenmoter.
Iedereen kan voor het eigen schip de metingen doen. Daar is geen Marine Traffic of AIS voor nodig. Je moet wel je positie nauwkeurig kunnen bepalen. Bijvoorbeeld met GPS. Maak een stel slagen en zet de overstagposities in de kaart (of nog beter: een positie zodra het schip na overstag weer lekker op gang is en een positie net voor je weer overstag gaat). Meet de hoeken en je bent er. En wanhoop dus niet als je rond de 60° zit. Daar draait het tenslotte niet om. Lekker zeilen is wat er toe doet.
Dit artikel stond eerder in een uitgebreidere vorm, met meer berekeningen, in de Bokkepoot, het blad van de LVBHB.